Lees hier de proloog en de eerste twee hoofdstukken van 'De eilandzwemmer'
Proloog
Orkney, 2004
Freya was de enige die Evie zeker zou helpen en haar niet met vragen zou bestoken. In blinde paniek stapte Evie in haar auto en reed naar Freya’s huis. De regen kletterde op de voorruit, maar dat lawaai werd overstemd door het geluid van Evies moeizame ademhaling en bonzende hart.
Toen ze bij Freya’s huis aankwam brandde er geen licht, maar ze zag de gloed van het nasmeulende haardvuur. Evie bleef even buiten staan en probeerde na te denken. Ze kon Freya niet het hele verhaal vertellen, dat ging niet. Daar waren de schuldgevoelens en de schaamte te groot voor.
Ze duwde de deur open en riep Freya’s naam. Haar stem klonk als het geblaat van een verloren schaap.
‘Evie?’ zei Freya, terwijl ze in haar ochtendjas de gang in kwam. ‘Evie, wat is er aan de hand?’ Evie stortte zich snikkend en verward in Freya’s armen.
‘Freya, je moet me helpen. Help me alsjeblieft. Ik moet hier weg.’
1
Orkney, 2024
Wie weet stort het vliegtuig neer en is alles voorbij. Geen verdriet en geen schuldgevoelens meer. Het was slechts deels een grapje. Evie wenste zichzelf en haar medepassagiers op de korte vlucht van Dundee naar Kirkwall heus geen afgrijselijke dood toe, ze wilde alleen niet op Orkney landen.
Toch reisde ze tegen beter weten in en met een klomp ijs in haar maag naar het noorden. Ze keek uit het raam naar de deinende grijze zee en voelde diepgewortelde angst. Al van jongs af aan was ze doodsbang voor water en haar hele leven al was de zee verbonden met tragedies en trauma’s.
Ze huiverde terwijl de gedachten door haar hoofd tolden. Dit is een grote vergissing. Iedereen komt er nu achter waarom ik vertrokken ben. Ze zullen me niet kunnen vergeven en waarom zouden ze ook? Ik kan mezelf niet eens vergeven.
De piloot kondigde aan dat ze zo gingen landen. Op van de zenuwen pakte Evie onhandig haar handtas om die onder haar stoel te zetten. Haar telefoon viel op de vloer.
Het cabinepersoneel bestond uit één medewerkster die, gekleed in een vrolijke Schotse rode ruit, de telefoon opraapte en vroeg of alles in orde was met haar. Evie knikte. Ze zou willen dat ze al haar angsten en zorgen aan deze vriendelijke vrouw kon vertellen.
Toen ze op haar telefoon keek, dacht ze aan alle berichten van Jeremy waar ze niet op had gereageerd. Ze had hem niet verteld waar ze naartoe ging en hij ijsbeerde nu vast door hun appartement in Londen. Ze zette alle gedachten aan hem uit haar hoofd. Het was te vermoeiend om aan hem te denken.
Evie was achtendertig, maar leek veel ouder. Er lag een doffe blik in haar ooit sprankelende groene ogen. Haar huid was droog en vaal, en haar blonde haar was vettig en zat in een paardenstaart. Haar brede, gulle mond leek gemaakt om te lachen, maar tegenwoordig wezen haar mondhoeken meestal omlaag of vormden haar lippen een smalle streep van de stress. Ze was te mager en zat in elkaar gedoken, als om een belediging of klap op te vangen. Als haar moeder haar zo zag, zou ze foeteren dat Evie ‘zichzelf verwaarloosde’.
Toen het vliegtuig de landing inzette, brak de zon door. De Orkney-eilanden strekten zich in de diepte uit, glinsterend als mollige, met smaragden overdekte zeemeerminnen. De grijze zee was nu azuurblauw en turquoise, en de golven rolden op de ivoorkleurige stranden die overgingen in frisgroene velden. Evies hart verkrampte.
Ik was vergeten hoe mooi het hier is, dacht ze. Zoiets vind je nergens anders ter wereld. Daardoor was het ook zo moeilijk geweest om te vertrekken en zo lang weg te blijven. Maar nu moest ze terug. Ze hoopte dat het nog niet te laat was. Ze moest haar vader om vergeving smeken, en ze moest de confrontatie met haar zus en haar moeder aangaan.
Er zouden oude wonden opengereten worden, maar ze kon niet
langer voor haar verleden vluchten.
2
Orkney, 1960
Cara kwam van Hrossey en moest – zoals alle kinderen die op de noordelijke eilanden van de archipel woonden – op haar veertiende het huis uit om in Kirkwall, de hoofdstad van Orkney, de middelbare school af te maken. Ze woonde in een hostel en ging de meeste weekenden met de veerboot naar huis.
Ze was tenger gebouwd. Haar haar was een lichtblonde pluizenbol en ze had grote bruine ogen in een scherp gezicht dat energie en nieuwsgierigheid uitstraalde.
Volgens haar moeder Sheila had ze bij haar geboorte al ‘waarom?’ gekrijst, en was ze nooit opgehouden met vragen stellen. Sommige vragen waren onschuldig – ‘Waarom mag ik geen zeehond als huisdier? Waarom moet ik naar bed als het nog niet donker is? Waarom moet ik naar school?’ – maar toen ze vijf was en met haar moeder bij Linklater’s (de winkel op Hrossey waar alles te koop was) in de rij stond, had ze opeens gezegd: ‘Waarom liep meneer Linklater gisteren te zingen op het strand? En waarom keek hij zo raar?’
Het werd oorverdovend stil in de winkel en achter de toonbank trok mevrouw Linklater haar mondhoeken als een zuinig pruimenmondje omlaag. Cara’s moeder kreeg een vuurrood hoofd. Dit was erger dan de gevreesde opvliegers waar ze sinds een paar maanden last van had en die ze probeerde te negeren.
Het was algemeen bekend dat die arme meneer Linklater soms aan de boemel ging om aan zijn nuffige vrouw en veeleisende kinderen te ontsnappen, en dat hij daar na afloop zwaar voor moest boeten. De mensen negeerden zijn escapades doelbewust, want hij deed geen vlieg kwaad en ze hadden medelijden met hem.
Sheila liet haar winkelmandje op de vloer staan en loodste haar dochter de winkel uit.
‘Zulke vragen mag je nooit meer stellen,’ zei ze tegen Cara.
‘Waarom?’ vroeg Cara zoals gebruikelijk.
Sheila zuchtte. ‘Omdat mensen zich dan ongemakkelijk voelen.’ Sheila had het idee dat Cara, ook al was ze nog zo jong, precies wist waar ze mee bezig was en dat ze zulke dingen alleen maar deed om alle aandacht naar zich toe te trekken.
Er ging behoorlijk wat tijd overheen voordat haar moeder Cara weer meenam naar de winkel en pas nadat ze haar snoep had beloofd als ze haar mond hield. Die tactiek werkte, maar voorkwam niet dat het meisje het hele eind naar huis vragen stelde, hoewel ze zelden naar de antwoorden luisterde.
‘Waarom heeft Magnus, de grote broer van mijn beste vriendin Anne Marie, de kleren van zijn moeder aan als ik bij haar thuis ga spelen? Waarom speelt hij liever met ons dan met andere jongens?’
Cara kreeg echt een hekel aan Magnus en maakte hem op school belachelijk door zijn stem en zijn manier van doen te imiteren en door de andere kinderen op te stoken hem een watje te noemen. Het kon haar niets schelen dat ze Magnus en Anne Marie daarmee kwetste en dat de meeste leerlingen het ronduit gemeen vonden dat ze Magnus, die lief, grappig en aardig was, pestte. Ze was bevriend met Anne Marie doordat ze naast haar in de klas zat, maar na verloop van tijd bekoelde die vriendschap, vooral doordat Cara zo onaardig tegen Magnus deed.
Naarmate ze ouder werd, gebeurde het steeds vaker dat het contact met mensen die Cara aanvankelijk goedgezind waren verwaterde, al vond iedereen op Hrossey het zielig voor haar dat ze haar vader niet kende en zonder hem opgroeide, en daardoor werd er veel door de vingers gezien.
Cara’s vader en moeder waren al wat ouder toen ze elkaar leerden kennen. James werkte op de vissersboten die vanuit Fraserburgh op het Schotse vasteland uitvoeren en was op Orkney omdat een van zijn vrienden ging trouwen en ze daar straalbezopen diens vrijgezellenavond vierden. Sheila werkte in die tijd in een bar in Stromness en ze raakten met elkaar aan de praat.
Het was duidelijk niet bij praten gebleven, want nog geen negen maanden later werd Cara geboren. James wilde niets van zijn dochter weten. Wat hem betreft was ze voortgekomen uit een onenightstand waar hij zich amper iets van herinnerde, maar hij maakte wel geld over voor haar levensonderhoud. Sheila ging terug naar Hrossey, waar niemand haar veroordeelde, afgezien van een paar oude besjes die er schande van spraken dat ze haar benen niet bij elkaar had weten te houden, maar die staakten hun gezeur algauw en alle andere bewoners boden Sheila stilletjes hulp.
Er werd zelden over James gesproken en zelfs Cara was uiteindelijk opgehouden met vragen stellen, maar als kind verzon ze verhalen dat haar vader een rijke en beroemde filmster was die zou terugkomen om zijn geliefde dochter op te halen en mee te nemen naar Hollywood, waar ze de hele dag ijs mocht eten en roze glitterjurken en schoenen met glittersteentjes en hoge hakken zou dragen.
Cara was het liefst alleen. Ze zette haar boeken op alfabetische volgorde. Ze ruimde altijd haar speelgoed op en haar kamer zag er zo netjes uit dat je niet zou denken dat daar een kind sliep. De zus van haar moeder, Cara’s tante Betty, zei dat dit niet normaal was. Als ze de slaapkamers en de troep van haar eigen wilde, rossige dochters zag, kon ze zich wel de haren uit het hoofd trekken, maar ze raapte nog liever elke ochtend hun vieze kleren van de vloer dan dat ze met de gecompliceerde, opgefokte Cara moest omgaan.
Cara dreef haar moeder en haar leerkrachten tot wanhoop met haar niet te stuiten energie en haar spervuur aan vragen, zeker doordat ze niet naar hun geduldige antwoorden luisterde. Er werden zuchten van verlichting geslaakt toen ze naar Kirkwall vertrok om haar school daar af te maken. In tegenstelling tot veel van haar medeleerlingen, die last hadden van heimwee, genoot Cara van de vrijheid. Ze wilde dolgraag weg van haar moeder, en van Hrossey, omdat ze ten onrechte dacht dat de mensen daar op haar neerkeken omdat ze geen vader had.
Als tiener was Cara, met haar blozende wangen en levenslust, aanvankelijk populair bij de andere leerlingen van de Kirkwall Grammar School, die het grappig vonden dat ze brutale en persoonlijke vragen durfde te stellen, zelfs aan leraren. Zowel meisjes als jongens wilden met haar bevriend zijn, maar wat jongens betreft had ze haar keuze al gemaakt.
Ze had haar oog laten vallen op Duncan, een grote jongen met handen als kolenschoppen en een grote bos zwart haar dat alle kanten op stond. Zijn bruine ogen straalden vriendelijkheid uit en ondanks zijn forse bouw was hij zachtmoedig, aardig en heel verlegen.
Duncan was pas tien toen zijn vader omkwam bij een auto-ongeluk. Als enig kind voelde hij zich verplicht voor de boerderij en voor zijn moeder te zorgen. Dat besef stond in zijn gezicht gegroefd, waardoor hij een droevige uitstraling had en ouder leek dan hij was. Vanaf het allereerste moment dat hij Cara op school zag, bewonderde hij haar en hij nam zich voor dat hij later met haar zou trouwen.
Het enige wat hij hoefde te doen was moed verzamelen om haar mee uit te vragen. Hij oefende herhaaldelijk wat hij zou zeggen, maar als hij Cara wilde aanspreken, werd hij vuurrood en kon geen woord uitbrengen.
Cara had door hoe aardig Duncan was. Ze wist dat hij zijn moeder, die weduwe was, hielp op hun kleine boerderij, dat hij hard werkte en bizar vroeg opstond om voor schooltijd de melkronde te doen. Maar wat de doorslag gaf, was toen de klas op de laatste schooldag voor de vakantie naar het strand ging om daar te picknicken en ze hem in zijn zwembroek zag. Ze was diep onder de indruk van zijn gespierde lichaam toen hij de zee in dook.
Cara liep tot haar knieën het koude water in en riep naar Duncan dat ze niet wilde dat haar voeten helemaal onder het zand kwamen te zitten. Hij nam haar moeiteloos op zijn rug en ze hield zich als een koala aan hem vast toen hij haar voorzichtig op haar zachte badlaken op het gras boven het strand liet zakken. Ze bedankte hem en zei dat hij een echte heer was, waarop hij hevig bloosde, iets onsamenhangends mompelde en weer het water in rende om af te koelen.
Duncan was zo verlegen dat hij niet tegen Cara durfde te zeggen wat hij voor haar voelde. Dus bedacht Cara dat zij dan maar de eerste stap moest zetten. Het begon ermee dat ze aan Duncan vroeg of ze mee mocht eten van zijn gigantische lunchpakket, dat zijn moeder met veel liefde en zorg voor hem had klaargemaakt.
Terwijl ze op de dikke sandwiches met ham en kaas kauwden, stelde Cara allerlei vragen over de boerderij en zijn toekomstplannen, waardoor hij geleidelijk uit zijn schulp kroop.
Ze wist dat Duncan haar alle vrijheid zou geven en dat zij de dienst zou mogen uitmaken, en ze besefte ook dat hij altijd goed voor haar zou zorgen en dat ze samen een goed leven konden opbouwen. Cara was zo tenger dat Duncan haar moeiteloos kon optillen en zijn vingers raakten elkaar als zijn grote handen haar taille omspanden.
Ze kusten elkaar stiekem op het schoolplein en liepen hand in hand door Kirkwall. Cara kletste aan één stuk door en Duncan glom van trots dat hij met deze schoonheid rondliep. Als Cara op de boerderij was, probeerde Duncans moeder haar vet te mesten met glazen romige melk en zelf gekookte maaltijden. Ze was blij dat haar verlegen, hardwerkende zoon voor iemand gevallen was die zo levenslustig was en reuring in hun gezapige leven bracht.
Duncan kon zijn geluk niet op dat deze mooie, slimme, vitale jonge vrouw uit vrije wil voor hem gekozen had. Hij kon niet geloven dat hij haar waard was.